Er zijn drie dingen nodig om leertrajecten te laten functioneren:
- Cursusobjecten: cursusobjecten bepalen wat Brightspace® LeaP™ de cursisten leert. Brightspace® LeaP™ gebruikt de titel en beschrijving van het leerdoel om de onderlinge afstemming tussen doelen en inhoud/vragen te genereren.
- Leerdoelen en -inhoud moeten ongeveer dezelfde granulariteit hebben. Verdeel een cursusobject in kleinere gedeeltes als er veel inhoudsitems nodig zijn om het volledig te behandelen, en verdeel een inhoudsitem in kleinere onderdelen als één bepaald inhoudsitem te veel cursusobjecten tegelijk dekt. Als een inhoudsitem (bijvoorbeeld een PDF-bestand) niet gemakkelijk kan worden opgesplitst, raden we u aan terug te gaan naar het bronbestand, het daar op te splitsen en opnieuw te publiceren.
- Leerdoelen moeten specifiek zijn. Abstracte cursusobjecten (bijvoorbeeld 'kritisch leren denken') kunnen niet worden onderwezen door een handjevol inhoudsitems, hiervoor is een instructeur nodig. De kracht van Brightspace® LeaP™ is het leren van basisconcepten, waardoor instructeurs tijd kunnen besteden aan concepten op hoger niveau.
- In een gemiddelde cursus zijn er gewoonlijk 50 tot 100 cursusobjecten.
- Inhoud: met inhoudsitems wordt de cursisten de cursusobjecten bijgebracht.
- Brightspace® LeaP™ heeft voldoende inhoud nodig om effectief te kunnen werken. Er moeten meerdere inhoudsonderdelen beschikbaar zijn om elk leerdoel te onderwijzen; als er slechts één stukje inhoud per leerdoel aanwezig is, kan Brightspace® LeaP™ geen alternatieven aanbevelen op basis van de behoeften van de cursist.
- Inhoud kan worden gebaseerd op een cursus of een inhoudopslagplaats, zoals de opslagplaats voor cursusobjecten.
- Vragen: door middel van vragen wordt beoordeeld of de cursist de stof voor de cursusobjecten beheerst.
- Het wordt aanbevolen om 10 tot 20 vragen per leerdoel op te nemen.